KUURNE-RUMBEKE: zondag 8 oktober 2023, stelt heemkundige Patrick Buyse, zijn nieuwste boek ‘Weg van ’t stad!’ voor op het stadhuis van Kortrijk. BRU-Actua heeft een boeiend gesprek met de auteur. Je leest het hier …
BRU: Het gaat hard …
PB: Daar is inderdaad iets van aan (grinnikt). De eerstvolgende presentatie is komende zondag op het stadhuis van Kortrijk. De eerste presentatie is op ’t Schoon Verdiep van het Antwerpse stadhuis geweest, in tegenwoordigheid van burgemeester Bart De Wever en zijn broer professor Bruno De Wever. Het boek is ook al voorgesteld in de ambtswoning van West-Vlaams gouverneur Carl De Caluwe te Brugge.
Over een misvatting
BRU: Het voorwoord van jouw boek is geschreven door de broers Bruno en Bart De Wever. Ook de mainstream media zoomen hard op hen in. Het lijkt net alsof ‘Weg van ’t stad!’ hoofdzakelijk het verhaal van hun vader Hendrik (Rik) De Wever brengt?
PB: Ja, kijk … ik begin mijn presentaties meestal, met het ontmijnen van de misvatting, dat het boek rond de figuur De Wever is opgebouwd. Het zit als volgt … het script is af, gaat ter correctie heen en terug richting de uitgeverij en ligt klaar om te worden gedrukt. Ik vraag burgemeester Bart De Wever of ik de allereerste boekvoorstelling in het Antwerpse stadhuis kan geven, wegens de directe link met Antwerpen. Bart De Wever beantwoordt mijn vraag spontaan positief, zonder dat ik daar meer uitleg rond verschaf.
Verder vraag ik enkele historici om een quote, kwestie van de boekenkaft te illustreren. Onder hen, professor Bruno De Wever … broer van. Professor De Wever reageert met: ‘ Maar dat doe ik met plezier, want mijn eigen vader verbleef ook enkele maanden in West-Vlaanderen, mijn tante verbleef dan weer in Henegouwen. Dus wij maken als familie deel van dat verhaal uit. ‘ Als ik hem een tijdje later, de vraag stel of hij – in zijn hoedanigheid van historicus – misschien het voorwoord wil schrijven, zegt hij mij spontaan: ‘ Ik ga daar ook eens met mijn broer (nvdr: Antwerps burgemeester Bart De Wever) over spreken. ‘ En zo geschiedt. De dag nadien al komt het antwoord, dat de broers De Wever, samen het voorwoord gaan schrijven. Eigenlijk is dat … redelijk uniek, want het is zeer uitzonderlijk, dat de broers samen hun naam onder één en hetzelfde document zetten.
Maar … en het verhaal gaat verder … ik kom op een foto van de toen 10 jarige Hendrik (Rik) De Wever, die – samen met nog andere kinderen – voor de gevel van een huis aan de Kuurnsesteenweg, 47 te Kortrijk poseert. Bruno De Wever herkent zijn vader (toen 10 jaar jong) op die foto, maar legt nooit de link met Kortrijk. Niettegenstaande de Antwerpse familie De Wever en de Kortrijkse familie Verpoort blijkbaar nog tot lang nadien (ongeveer tot 1960, het jaar waarin Bruno De Wever wordt geboren) met elkaar in contact blijven, is niemand – van de nog in leven zijnde nakomelingen van de reeds vooroverleden oudere generaties – in de families Verpoort en De Wever van elkaars bestaan op de hoogte.
Het is pas sinds 4 oktober 2023, dat de huidige generaties in beide families, er nu honderd procent zeker van zijn, dat het donkerharig mannetje – waarvan de tegenwoordige generatie Verpoort niet echt weet wie dat is én die samen met de zussen en broers Verpoort van de eerdere generatie op de foto staat – wel degelijk Hendrik (Rik) De Wever, de vader van Bruno en Bart De Wever blijkt. Bij de Kortrijkse familie Verpoort ligt de foto al die tijd in een lade. Er wordt daar later in het familiearchief trouwens nog een geboortekaartje van Bruno De Wever gevonden.
Om maar te zeggen, dat Hendrik (Rik) De Wever en zijn zoons, zeker niet die spilfiguren zijn, rond wie in mijn boek alles draait. Het verhaal van ‘Weg van ’t stad!’ begint dus zeker niet met de familie De Wever. Het tegendeel leunt dichter bij de realiteit aan … het eindigt ermee.
De aanzet
BRU: Wat is dan de werkelijke aanleiding, die jou tot het schrijven van een nieuw boek aanzet?
PB: Dat begint als een andere Antwerpse familie van zeven kinderen, waarvan het jongste kind (nu 83 jaar oud) de vraag stelt van: ‘Hoe zit dat nu eigenlijk? Wij komen uit Antwerpen, bepaalde van mijn zussen verblijven in Ooigem, anderen verblijven in Lendelede en ikzelf verblijf in Oostrozebeke. Wie organiseert dit en waarom is dat zo? “ Die vraag wordt gesteld aan de heemkundige kring van Oostrozebeke. Ik pik ze op want ik ben daar aanwezig, net op het moment dat de vraag zich stelt.
Mijn zoektocht begint in de archieven van de drie genoemde gemeenten, evenwel zonder direct succes. Daarop trek ik richting het Provinciaal Archief in Sint-Andries Brugge en daar tref ik een schat aan informatie over gigantisch veel West-Vlaamse gemeenten.
254 gemeenten in 1944-1945
Tegenwoordig zijn er dat nog 63-64, maar toen waren er dat dus zoals gezegd in West-Vlaanderen, nog een pak meer. De toevloed aan informatie is zo groot, dat ik i.p.v. mij tot Oostrozebeke te beperken, stilaan begin te realiseren, dat ik het niet kleinschalig kan houden, als ik tot een correcter totaalbeeld wil komen.
Tegelijkertijd begin ik heelder hopen oorlogsliteratuur te lezen, waaruit ik massa’s informatie puur, over Duitse V1 en V2 bommen én over de schade die zij in Antwerpen, maar ook elders berokkenen.
Over de evacuaties uit de regio Antwerpen, richting West-Vlaanderen, staat er in de oorlogsliteratuur veel minder lezen.
BRU: Hoe kan dit worden verklaard?
PB: Achteraf bezien is dit logisch, want de Duitsers zijn zich uit Vlaanderen aan het terug trekken en men wil hier absoluut niet de indruk wekken, dat de bevolking echt wel onder de bombardementen met V1 en later V2 bommen lijdt. Dat is immers enkel koren op de Duitse propagandamolen, vandaar.
Mondelinge overlevering
PB: Op zeker ogenblik wissel ik met mijn 84 jarige vader van gedachten over het feit, dat ik in de archieven zoveel indicaties vind, die op massale inwijking van Antwerpenaars in West-Vlaanderen wijzen. Ik maak hem erop attent dat er amper heemkundigen zijn, die daar een eenduidige verklaring voor hebben. Mijn vader valt echter helemaal niet uit de lucht. Hij noemt vier-vijf namen van mensen afkomstig uit de regio Antwerpen, die allemaal in hetzelfde kleine straatje van ocharme 150 meter lang in Oostrozebeke wonen. Ik denk dan van … ” Als mijn eigen vader weet heeft van al die namen, in dat onooglijk kleine straatje in Oostrozebeke, wat moet dat dan zijn in de al die andere gemeenten? “
Antwerpse kinderen aan de kust
Er wordt altijd gesproken en geschreven over enkele duizenden kinderen, die vanuit Antwerpen naar West Vlaanderen zijn gestuurd. Dat zijn er geen paar duizend, maar finaal meer dan 150.000 Antwerpenaars (kinderen, volwassenen en ouderen), die vanuit hun stad en vanuit hun arrondissement evacueren.
Van die groep trekt het grootste part (ongeveer 60.000 koppen) richting de kustprovincie. Steeds weer heeft men het over “de kust” en dan meer bepaald over één specifieke kustplaats, namelijk Blankenberge. Wat een aanfluiting is, want de spreiding beslaat de gehele provincie West-Vlaanderen.
Sommige auteurs, zoals bijvoorbeeld Julien Van Remoortere noemen man en paard. Hij is afkomstig van Beveren-Waas bij Antwerpen, maar woont in de periode 1944-1945 in Lauwe, tegenwoordig een deelgemeente van Menen. Daar staat hij – samen met zijn broers, zus en zijn ouders ingeschreven in het vluchtelingenregister. Van Remoortere schrijft over die periode in zijn leven onder een pseudoniem, anonimiseert ook de namen van mensen, die samen met hem in Lauwe school lopen, maar noemt de toenmalige burgemeester(s), leerkrachten en schooldirecteur(s) bij hun echte naam.
Uit Antwerpen gedetacheerde priesters
BRU: Zijn er naast de bijdragen van auteurs als Julien Van Remoortere, nog andere elementen, waaruit kan worden afgeleid, dat de Antwerpse ‘diaspora’ zich niet tot de kust en met name Blankenberge beperkt, maar wel degelijk over gans West-Vlaanderen is verspreid?
PB: Toch wel. Zo zijn er de mémoires van een priester-leraar, uit de jaren 1970, waarin die heel in detail beschrijft hoe hij, in de periode 1944-1945, naar West-Vlaanderen wordt gedetacheerd, om daar de opvang van Antwerpse kinderen in goede banen te helpen leiden. Helaas is zijn schriftelijke getuigenis, steeds in de kasten van het Antwerpse Sint-Jan-Berchmans college blijven liggen.
Verder zijn er getuigenissen van mensen als pakweg de Antwerpse troubadour Wannes Van De Velde (Roeselare) en gewezen VRT baas Jan Ceuleers (Heist), die als kind allebei uit Antwerpen werden geëvacueerd.
In 't jaar 44 mijn zeveste jaar toeng wier 'er in Dötsland beslist da 'kik zou vergaan meh me vel en m'n aar oemda'k me van laend ad vergist Mor dan kwam de redding, zuiver geluid de klaenk van e wonder genie nen iêle serieuze meh iêl z'n bagage van oêgere filosofie A zee, Vandevelde, diên bliêke sinjoor diê mageren blonten ?Antoon? a krij ne V-1, ne relasekado van mij, de geliêrde Von Braun En zoê is gebeurd oep nen eldere nacht da was in mij zeveste jaar ee Werner Von Braun mij meh ijzer bedacht och mense da was e gevaar (Uit Von Braun door Wannes Van De Velde)
Evacuatiekaarten
BRU: Dus van de doorsnee oorlogsliteratuur word jij niet echt wijzer? Waar haal je dan de mosterd?
PB: De voor mij meest interessante bronnen, duik ik op uit archieven in Leuven, Antwerpen, van de katholieken, van de socialisten, archieven van colleges, het archief van de Jezuïetenbeweging. Ook heel belangrijk voor het samenstellen van ‘Weg van ’t stad!’ zijn bewaarde getuigenissen van overledenen, getuigenissen van nabestaanden. De sterkste bronnen zijn in mijn geval de katholieke bronnen, zoals bijvoorbeeld de dagboeken van nonnen, priesters, pastoors, onderpastoors … die bronnen zijn voor mijn onderzoek van goudwaarde.
BRU: Maar toch zijn overheidsdocumenten ook van tel? Verklaar eens nader?
PB: Wel ik ben vooral op zoek gegaan naar zgn. evacuatiekaarten. Een soort identiteitskaart dus, die iedere geëvacueerde bij zich moet hebben. Die kaart is geld waard, want met die kaart heb je recht op extra kolen, extra aardappelen… De opvanggezinnen hanteren die kaarten ook als bewijs, omdat dit document recht geeft, op een zekere geldsom per bed, dat zij de Antwerpse kinderen ter beschikking stellen.
BRU: Krijgt een onderzoeker aan de hand van die evacuatiekaarten dan een zò verhelderend beeld van het aantal en de spreiding geëvacueerde Antwerpenaars?
PB: Enige nuance is hier gepast. Van de Belgische overheid, krijgt ieder gemeentebestuur, de opdracht om al die gegevens in een register te bundelen. Iets waar veel gemeenten gevolg aan geven, maar er zijn ook gemeenten die dergelijke gegevens niet bijhouden.
BRU: Welk reden(en) lig(t)(gen) er aan de basis van dit niet bijhouden?
PB: Eén van de belangrijkste redenen waarom ik maar in 24 à 30 % aan oorlogsarchieven, inclusief die vluchtelingenregisters, inclusief evacuatiekaarten terug vind, heeft te maken met de omstandigheid, dat er in de periode 1944-1945 een politiek vacuüm ontstaat. Het is namelijk zo, dat op dat ogenblik de Duitse bezetter de aftocht blaast, maar dat er dus ook nog niet meteen een (ander) (gemeente)bestuur is dat die leegte opvult.
Bij de aanvang van de Duitse bezetting zijn de meeste, toen in functie zijnde gemeentebesturen afgezet en vervangen door eerder Duitsgezinde functionarissen. De oorspronkelijke gemeentebesturen slaan op de vlucht of belanden in de gevangenis. Met de Duitse aftocht worden die, op last van de Duitse bezetter geïnstalleerde burgemeesters en gemeentebesturen dus meteen afgezet en zijn het in de meeste gevallen, de oorspronkelijk zittende burgemeesters en gemeentebesturen van voor de bezetting, die opnieuw de dienst uitmaken. Maar tussen die machtsoverdracht zitten minstens dagen, hoogstens weken en net op het ogenblik van dat politiek vacuüm, arriveren er massaal Antwerpenaars – op de vlucht voor de moordende Duitse V-bommen – in West-Vlaanderen. Veel gemeenteambtenaren geven op dat moment voorrang aan het opvangen van de vluchtelingen en laten die saaie registers voor wat ze zijn. Zij redeneren: de bevolking lijdt honger, eerst gaan we zorgen dat er brandstof (kolen, petroleum …) is, dat er vlees is, dat er vis is, dus die omstandigheden maken dat de prioriteiten worden verlegd.
BRU: Hoe geraken al die mensen in West-Vlaanderen? Welke initiatieven worden er daartoe genomen en wie zet die initiatieven op?
PB: Die inwijking heb je niet enkel in de provincie West-Vlaanderen. Het is wel zo, dat de grootste groep geëvacueerden richting West-Vlaanderen trekt, omdat het daar op dat ogenblik het meest veilig is.
De tweede grootste groep geëvacueerden, zoekt het in de provincie Antwerpen zelf. Zij trekken voornamelijk richting de Kempen, naar nonkel Juul en tante Jeanne. Dus richting familieleden of vrienden, òòk naar de Antwerpse randgemeenten.
De derde grootste groep geëvacueerden gaat naar de Waalse provincie Henegouwen, na de provincie West-Vlaanderen, op dat ogenblik dus de meest veilige plek in België.
De vierde grootste groep geëvacueerden zit in de provincie Oost -Vlaanderen, de vijfde in de toenmalige provincie Brabant. In de rest van België is het dan nog te gevaarlijk om daar te verblijven. Er is nog altijd het Ardennenoffensief. Dus in de overige Waalse provincies, maar ook in Limburg kom je dan beter nog niet.
Het eerste initiatief komt van de bevolking zelf
BRU: Wat waren de eerste signalen, die erop wijzen, dat de vlucht weg van ’t stad zich op gang trekt?
PB: Het eerste initiatief – nog voor het vallen van V1 en V2 bommen op Antwerpen – krijg je na de bevrijding door de Geallieerden van de provincies West-en Oost-Vlaanderen. De Geallieerden rukken dan verder op richting de provincie Antwerpen, maar nog niet heel de provincie Antwerpen kan worden bevrijd, want de Duitse bezetters houden zich schuil achter het Albertkanaal en starten met gigantische – gewone artillerie – beschietingen van Antwerpen stad. Die beschietingen zijn voor veel Antwerpse gezinnen het moment om te redeneren van: “Vrouw, stop de kinderen in de auto, zet ze op de paardenkar of gelijk wat, we gaan naar het station, wij zijn hier weg. We gaan naar nonkel Frans in het West Vlaamse Ardooie, naar familie in Roeselare of bij vrienden nog elders in West-Vlaanderen want hier in Antwerpen is het te gevaarlijk.”
V1 en V2 bommen maken slachtoffers in Antwerpen
PB: Hetzelfde gebeurt als op 13 oktober 1944, de eerste V-bommen daadwerkelijk op Antwerpen vallen. Dit was voor nog meer Antwerpse gezinnen, het sein om uit Antwerpen weg te trekken.
Ondertussen is men in de provincie West-Vlaanderen niet aan zijn proefstuk toe. West-Vlaanderen heeft op dat moment al ervaring, met het opvangen van Spaanse kinderen die voor het Franco-regime op de vlucht zijn (1937). Daarvan worden er vanuit Frankrijk 5.000 naar België doorgestuurd. Zij verblijven aan de Belgische kust in dezelfde vakantie tehuizen, waarin enkele jaren later ook veel Antwerpse families zullen verblijven.
Ook Roemenen, Bulgaren, Hongaren, Slovaken, Tsjechen, Polen, Russen, mensen uit de Baltische Staten, dus zij die te lijden hebben onder de inval van Hitler aan het Oostfront. Onder hen ook Oekraïners, dus die waren hier al eens een keer eerder. Zij komen dus allemaal in West-Vlaanderen een veilig onderkomen zoeken.
Een andere groep die in West-Vlaanderen wordt opgevangen, zijn de vluchtelingen uit het poldergebied in Vlaanderen, uit Noord-Frankrijk, uit Zeeuws-Vlaanderen en uit de Antwerpse polderstreek.
BRU: Waarom belanden zij in West-Vlaanderen?
PB: Hitler bouwt van Noorwegen tot Zuid-Frankrijk, een verdedigingslinie langs de ganse Atlantische kust. Vanaf D-Day op de Normandische stranden, dus vanaf het ogenblik, dat er effectief Geallieerde dreiging is, geeft de Duitse dictator het bevel – vanaf februari tot augustus 1944 – om heel het poldergebied achter zijn verdedigingslinie, de duinen, de kuststreek, … om dat alles onder water te zetten. Een techniek die tijdens de Eerste Wereldoorlog, ook door het Belgisch leger op de IJzervlakte wordt toegepast. Hitler koppelt aan die overstromingstechniek een verplichte evacuatie. Met als direct gevolg, dat heel wat geëvacueerden in West-Vlaanderen maar ook in Oost-Vlaanderen terecht komen.
De binnenplaats van woning van de familie Verpoort, waar Hendrik De Wever – op de vlucht voor het oorlogsgeweld in Antwerpen – verbleef (Copyright Patrick Buyse)
Bommenraids tijdens het transportation plan in Kortrijk
PB: Kortrijk staat nummer één op de lijst van de meeste dodelijke slachtoffers als gevolg van zgn. friendly fire, dodelijke vuurkracht van de eigen troepen (hier dus de Geallieerden). De Kortrijkzanen hebben tot drie keer toe, te lijden onder de Geallieerde bommenraids tijdens de duur van het transportation plan.
BRU: En dat is?
PB: (Vult aan) … het vernietigen van alle transportmiddelen die de Duitsers hebben om hun Franse V1 en V2 lanceerbasissen en/of hun troepen tout court te bevoorraden. Dus al die aanvoerlijnen moeten kapot worden gemaakt. Alle stations, Izegem, Ingelmunster, Roeselare, Brugge en … Kortrijk komen in het vizier. In Kortrijk alleen al vallen er 515 dodelijke slachtoffers. De overlevenden worden massaal en hoofdzakelijk elders in de provincie West-Vlaanderen opgevangen.
Daarbij komt dan ook nog eens de exodus uit Antwerpen naar West-Vlaanderen.
Antwaarps en West-Vloams: de grote spraakverwarring in 1944-1945
PB: En dat is de moeite … (lacht) als gevolg van de aanhoudende bommenregen op Antwerpen, wonen er in veel West-Vlaamse dorpen, gedurende die paar maanden in 1944-1945, in verhouding meer Antwerpenaars dan West-Vlamingen. Je hoort er meer Antwerps dan het plaatselijke dialect praten. Vergelijkbaar met het Blankenberge van nu tijdens het toeristisch hoogseizoen … maar tegenwoordig dan meer polyglot.
Ondertussen in de Belgische politiek
BRU: Hoe gaan de Belgische politici met de situatie van de geëvacueerden om?
PB: De Belgische politiek doet haar best met het maken van een proper boekje vol evacuatie instructies. Ik vind in veel archieven tal van die boekjes terug … in hun nog ongeopende originele verpakking.
BRU: Hinkt het politiek bestel dan achterop?
PB: In zekere zin … de realiteit is dat West-Vlaanderen, op dat moment al met geëvacueerden overspoeld is. Men is hier dan al volop bezig, met het in de praktijk brengen van de concrete opvang, terwijl dat evacuatie instructieboekje dan nog in de maak is en nog moet worden verspreid. De Belgische politiek wordt door de werkelijkheid ingehaald.
BRU: Maar het is dan toch niet steeds complete kommer en kwel?
PB: Dat is juist … het Belgisch politiek bestel is dan heel goed in het bijhouden, het in kaart brengen van de opvangplaatsen. Die worden eerst bottom-top gecommuniceerd, dus van de burgerbevolking richting burgemeester, van de burgemeester richting de arrondissementscommissaris, vandaar naar de gouverneur, vandaar richting Brussel.
Vervolgens zie je in Antwerpen de omgekeerde (top-down) communicatielijn, van boven terug naar beneden. Zodat iedere gemeente in Antwerpen dan weet van ” die klas of die groep kan bijvoorbeeld terecht in Tielt, een andere groep kan dan weer in bijvoorbeeld Ardooie worden opgevangen “ en dat wordt dan allemaal keurig heen en weer gecommuniceerd naar Het Rode Kruis, naar de priesters en uiteraard naar de burgemeesters.
BRU: Dus de West-Vlaamse opvang initiatieven komen vooral van de burgerbevolking?
PB: De burgerbevolking geruggesteund door het politiek bestel. Antwerpse families worden opgevangen door landbouwers, bij slagers, in kloosters, op kastelen … en vermits de Duitse bezetter de aftocht aan het blazen is, komen er ook veel ex-militaire barakken vrij.
BRU: Dus, we mogen aannemen, dat elke West-Vlaamse gemeente, zich keurig aan die communicatielijnen houdt?
PB: Goh (zucht) … de meeste toch, maar sommige gemeenten vinden die evacuatie communicatielijnen ronduit absurd.
BRU: Hoezo?
PB: Wel, door het feit dat Hitler, het West-Vlaamse poldergebied bewust laat overstromen, is het voor een gemeente als Adinkerke, die op dat moment nog tot drie meter onder water staat (de Duitsers blijven daar langer dan elders) niet meteen realistisch, om op haar grondgebied geëvacueerden te herbergen. Want Adinkerke maakt immers deel uit van het overstromingsgebied rond Duinkerke, wegens haar ligging vlakbij de Belgisch-Franse grens. Idem dito voor de gemeenten in het noorden van West-Vlaanderen. Uit die hoek hoor je vaak het antwoord van “Wat vraag je nu, de Duitsers zijn hier nog …”
BRU: Als de Antwerpse geëvacueerden in dat deel van de provincie West-Vlaanderen moeilijk, tot niet terecht kunnen, waar elders in West-Vlaanderen worden zij dan opgevangen?
PB: Tegen de tijd dat de mensen uit Antwerpen in West-Vlaanderen arriveren, zijn de meeste gemeenten in het met Duitse voorbedachtheid door water overstroomd West-Vlaamse poldergebied, al redelijk opgedroogd, dus dat valt al bij al nog mee. Maar toch is er een duidelijk verschil in opvang concentratie waar te nemen.
BRU: In welke zin?
PB: Verhoudingsgewijs zie je, dat er in de West-Vlaamse kustgemeenten, aanzienlijk meer Antwerpse geëvacueerden worden opgevangen dan elders in de provincie West-Vlaanderen. Het gaat hier niet om enkele luttele procentpunten verschil maar wel degelijk over grotere verschil percentages.
Dit is niet helemaal onlogisch, want de opvangmogelijkheden in de kustgemeenten zijn daar dan ook groter dan elders in West-Vlaanderen. Meer hotels, meer opvangtehuizen, meer vrijgekomen militaire barakken, vakantieverblijven gelieerd aan politieke gezindten …
BRU: Laten we het even hebben over de reacties van de overheden uit de regio Antwerpen, op die heen en terug evacuatie-opvang communicatielijnen. Geven zij daar voldoende respons op?
PB: In Antwerpen zijn de antwoord aantallen van de gemeenten, op de vragen rond het organiseren van opvang, richting de Antwerpse provinciegouverneur eerder miniem. De teneur in de Antwerpse randgemeenten is van: ” wat vraag je nu … alle senioren uit het centrum van de stad Antwerpen zitten hier al en wij zelf zouden op de vlucht moeten, er is hier echt onvoldoende plaats. “
Laten we zeggen dat 82% van de geëvacueerden die in 1944-1945 in West-Vlaanderen verblijven, afkomstig is uit de stad Antwerpen en haar dichtste randgemeenten; 18% van hen komt uit de rest van het arrondissement Antwerpen.
Opvallend is ook de parallel tussen de tabellen met evacuatie-cijfers en de kaart van de bominslagen: hoe groter de dreiging van V bominslagen, hoe groter de exodus en vice versa.
‘Je moet je eigen hemel verdienen’: de opvang initiatieven van de katholieke kerk
De Belgische politiek is gigantisch traag met haar acties tot evacuatie, de katholieke kerk is dan weer de koploper qua efficiëntie en qua snelheid.
BRU: Op welke manier organiseert die katholieke kerk haar opvang initiatieven?
PB: De katholieke kerk gebruikt morele druk (de hemel verdienen mantra). Zij argumenteert van: ” De Antwerpenaars steunen de West-Vlamingen in de Eerste Wereldoorlog, nu is het de beurt aan de West-Vlamingen om de Antwerpenaars te helpen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Wat gaat meneer pastoor zeggen als je niet meehelpt met het opvangen van Antwerpse geëvacueerden? “
In die jaren gaat de burgerbevolking massaal naar de kerk, niet één keer, maar dikwijls meerdere keren per week. Voor de West-Vlaamse geestelijken is die regelmatige kerkgang, dé gelegenheid om vanop hun kansel die morele druk voor te schrijven. De bevolking luistert gedwee naar die priesterpreken. De echte baas in een West-Vlaamse gemeente is dan niet de burgemeester, neen, de echte bazen, dat zijn de plaatselijke pastoors en hun onderpastoors.
Er is in die tijd een hemels respect voor de kerkelijke overheid, dat is tegenwoordig toch wel enigszins anders.
Ook het katholiek onderwijs doet haar duit in het zakje. De groep die prioritair uit Antwerpen wordt geëvacueerd, dat zijn de schoolplichtige kinderen in het basisonderwijs. Zij lopen verder school in het ‘goede’ deel van West-Vlaanderen. De basisscholen van Avelgem, Outrijve, Anzegem, Tiegem, Vichte, Moen, Zwevegem … zitten vol Antwerpse leerlingen. Niet zozeer omdat de onderwijskwaliteit in die streek beter is, wel omdat het in het West-Vlaanderen aan de Schelde relatief veilig school lopen is. Eind oktober 1944 – en niet vanaf december 1944 zoals de mainstream oorlogsliteratuur suggereert – komen de Antwerpse schoolkinderen daar al toe.
BRU: Hoe zit het op dat ogenblik met het (katholieke) onderwijs in Antwerpen?
PB: In het Antwerpse Sint-Jan-Berchmans college neemt men een eerste initiatief, om een paar klassen te verhuizen richting Westmalle, op zo’n 40 kilometer bij Antwerpen vandaan. In Antwerpen zelf, wordt les gegeven in kelders, mogen er vervolgens geen dagelijkse schoollessen meer worden gegeven en moet er finaal met onderwijzen worden gestopt. De Duitse bezetter vaardigt een verbod op lesgeven in scholen uit, scholen moeten sluiten en de schooldirectie … die zit met de handen in het haar.
BRU: Hoe moet dat dan verder?
PB: In de kelders van het Antwerpse Sint-Jan-Berchmans college, beslissen de directeurs van vier grote colleges om twee Antwerpse priesters op de fiets naar West-Vlaanderen te detacheren (zie hoger). Hun missie: daar naar onderwijs en andere (verblijfs) accomodatie op zoek gaan. Hun opdracht luidt: ” Ga naar daar, preek er tijdens de zondagsmis, praat met landbouwers, spreek met middenstanders … ”
Gasmaskers voor de jeugd(bewegingen)
PB: Een andere groep die betrokken is bij de evacuatie en opvang initiatieven, zijn de 16-17-18 jarige leden van de jeugdbewegingen. In Antwerpen zijn zij dan al ingeschakeld om te helpen puin ruimen, om gewonden naar het hospitaal te brengen, maar helaas ook om overleden slachtoffers van de V-bommen bombardementen te helpen bergen.
Na afloop van die V-bommen bestokingen – eigenlijk na de oorlog – krijgen zij allemaal een schildje ter herdenking, met daarop de afbeeldingen van de O.L.V. Toren van Antwerpen, een V1 bom en de jaartallen ’44-’45. Een schildje dat in de schuiflades van veel Antwerpse huiskamers ligt.
Dezelfde plek langsheen de Kuurnsesteenweg in Kortrijk (2023). Enkel de contouren van de verdwenen vlasschuur en nog steeds diezelfde boom, herinneren aan de periode 1944-1945 (Copyright Patrick Buyse)
Ook zij trekken in uniform (!) richting West-Vlaanderen om daar helpende handen te reiken. Tijdens de bezetting mogen zij van de vijand wel hun eigen activiteiten organiseren, maar niet in uniform kleerdracht rond lopen; tegen de tijd dat zij naar West-Vlaanderen gaan, zij de Duitsers daar zo goed als verdreven en draagt de jeugdbeweging terug haar eigen uniform. In Izegem worden de Antwerpse zeescouts bijvoorbeeld opgevangen door hun Izegemse collega-scouts. Merkwaardig maar toch enigszins begrijpelijk is, dat elk kind, dat uit Antwerpen in West-Vlaanderen terecht komt, een hoogstpersoonlijk gasmasker meekrijgt … blijkbaar zijn ze in Antwerpen de gifgasaanvallen tijdens de Eerste Wereldoorlog niet vergeten.
De in zijn functie herstelde burgemeester van Mortsel
PB: In de Antwerpse randgemeente Mortsel, delen ze op 5 april 1943 ook in de brokken. Die dag vallen daar bij Geallieerde bombardementen op de Duitse Erla vliegtuigfabrieken meer dan 900 doden.
De marktplaats van Mortsel staat vol doodskisten. De vooroorlogse burgemeester is daar intussen terug in functie en die richt zich – zonder hem ook maar iets van hiërarchie en/of structuur aan te trekken -rechtstreeks tot de West-Vlaamse bevolking.
Hij schrijft rechtstreeks naar burgemeesters, naar middenstanders en landbouwers. Hij maakt zelf pamfletten en laat die door zijn medewerkers aan de West-Vlaamse kerkdeuren afgeven.
BRU: Wat schrijft de burgemeester van Mortsel dan zoal?
PB: Hij hamert op het argument, dat de inwoners van zijn gemeente, enorm te lijden hebben onder de Geallieerde bombardementen van de in Mortsel aanwezige Duitse infrastructuur én onder de V1 bommen bestokingen.
BRU: En … werpen zijn schrijfsels vruchten af?
PB: Met wisselend succes … want sommige West-Vlaamse gemeenten zitten letterlijk helemaal vol. Terwijl andere gemeenten hem terug schrijven, dat ze wel nog in de mogelijkheid zijn om Antwerpse geëvacueerden op te vangen.
BRU: In één van die lijstjes moet vader Hendrik (Rik) hebben gestaan?
PB: Hendrik (Rik) De Wever is met bijna zekerheid, ongeveer half februari 1945 en niet niet in december 1944, noch in januari 1945, in Kortrijk beland. Want pas dan krijgt de burgemeester van Mortsel (de familie De Wever is van Mortsel) de toestemming om extra geëvacueerden richting Kortrijk te sturen. Hendrik (Rik) De Wever verblijft amper een paar maanden in Kortrijk.
Antwerpse enclaves en Camille Huysmans
BRU: In de periode van 1933 tot 1940 en – na de tweede wereldoorlog – in de periode van 1944 tot 1946, is Camille Huysmans de burgemeester van Antwerpen. Huysmans maakt gebruik van het medium radio, om de bevolking, de politieke partijen en de zuilen, over alle (partij)grenzen heen, tot een gezamenlijk initiatief voor de Antwerpse geëvacueerden in West-Vlaanderen te bewegen. Want we zitten met een noodsituatie. Die oproep van Huysmans krijgt gehoor: de huizen aan de kust van vrijzinnigen steken binnen de kortste keren vol katholieken en huizen aan de kust van katholieken, vol vrijzinnigen.
PB: Dat klopt inderdaad … er ontstaan in de provincie West-Vlaanderen echt enclaves van en met tienduizenden Antwerpenaars. Het gaat dan al lang niet meer over Antwerpse inwijking in West-Vlaamse gemeenten, maar over het ontstaan van ‘quasi-steden’ vol Antwerpenaars tout court.
HAG en BAG
PB: Het gaat zelfs zover, dat de Rijksnormaalschool van Blankenberge, het Antwerpse hoofdkwartier in West-Vlaanderen wordt. Er zijn daar twee pseudo ‘schepencolleges’ ontstaan. Enerzijds HAG (Hulp Aan Geteisterden) verenigt West-Vlamingen, uit Blankenberge en Nieuwpoort, die georganiseerde hulp bieden aan de Antwerpse geëvacueerden. En dan omgekeerd de BAG (Bond van Antwerpse Geëvacueerden) die – in West-Vlaanderen – hulp van Antwerpenaars aan andere geëvacueerde Antwerpenaars biedt.
BRU: Waaruit bestaat die hulp concreet?
PB: Die twee organisaties functioneren als communicerende vaten. Alle briefwisseling richting lokale politici en/of naar ministeries, worden door de beide organisaties – telkens weer gezamenlijk -ondertekend. Dit is verstandig bezien, want zo wordt hun ééndracht steeds weer beklemtoond, waardoor hun initiatieven een grotere kans op slagen hebben.
Alle materiaal dat je ook maar kan bedenken én dat niet bederfelijk is, wordt haast dagelijks in Antwerpen op vrachtwagens geladen en naar West-Vlaanderen vervoerd. Na afloop van de dreiging en bij de terugkeer naar Antwerpen gaat alles … van gasmaskers tot het kleinste potlood terug richting de Scheldestad. De plaatselijke West-Vlaamse middenstanders zorgen voor vis, vlees, kaas, brood … en verdienen daardoor een centje bij.
De particuliere opvang initiatieven
Gegoede middenstanders uit Antwerpen kunnen, door de blokkade van de Antwerpse haven, geen zaken meer doen. Zij zijn voor hun business vooral van de haven afhankelijk en de import van veel goederen via die haven ligt stil.
De ‘werkloze’ Antwerpse middenstanders, bezitten heelder batterijen rollend materieel (vrachtwagens maar ook andere voertuigen) en hebben bovendien het hart op de juiste plek. Zij besluiten die – voor hen non actieve commerciële – periode nuttig te besteden en zetten hun beschikbare middelen in om materiële hulp, maar ook Antwerpse families naar West-Vlaanderen te brengen.
PB: Met de nadruk op families, want in de literatuur heeft men het veelal over kinderen. Kinderen maken maar 35% van het totale aantal uit; het overgrote deel van de Antwerpse geëvacueerden zijn ouderen en volwassenen.
Het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn
Die organisatie wordt in de periode 1944-1945 geleid door Yvonne Nèvejean. Als directrice (maar ook als verzetstrijdster) verbergt zij onder meer Joodse kinderen. Zij schenkt 5.000 Joodse kinderen een veilig dak boven hun hoofd, onder andere in die Antwerpse enclaves van West-Vlaanderen. Maar daar worden er steeds meer kinderen wees, omdat hun ouders in Antwerpen sterven tijdens de V1 aanvallen.
Ook Winterhulp verdient een vermelding in het Antwerpse exodus verhaal. De benaming is even opgedoekt, maar de acties zijn al die tijd gewoon blijven doorgaan.
De terugkeer naar Antwerpen
PB: Eigenlijk moet je die terugkeer-operatie verder opentrekken, dan enkel maar het weerkeren richting Antwerpen. West-Vlaanderen kent tijdens de Tweede Wereldoorlog, een enorm verloop aan menselijk verkeer. Er passeren daar dan niet minder dan 15 miljoen mensen, onder hen ‘slechts’ 300.000 echte Belgen (hoofdzakelijk geëvacueerde Antwerpenaars uit de enclaves).
BRU: Al die transit dat vergt toch immens organisatietalent?
PB: Dat is zeker …
BRU: Hoe pakt men die terugkeer aan?
PB: Daartoe worden er drie (gezondheids)centra ingericht. In Oostende, in Brugge en in Moeskroen. De gebouwen waarin die centra worden gehuisvest, staan in Oostende en in Brugge nog steeds overeind. Daar passeren er honderdduizenden mensen.
Ontluizen
PB: Iedereen die langs die centra passeert wordt medisch onderzocht én ontluisd. Want er zou maar eens iemand een rare ziekte mee binnen brengen …
Wekelijks wordt de West-Vlaamse provinciegouverneur, over het verloop van die repatriëring gebriefd. Week na week daalt het aantal buitenlandse nationaliteiten, tot er uiteindelijk enkel nog Antwerpse geëvacueerden overblijven.
BRU: Hoe komt het dat de Antwerpse geëvacueerden – verhoudingsgewijs – veel langer dan de rest in West-Vlaanderen blijven hangen?
PB: Dat heeft veel, zo niet alles, met de aanhoudende bommendreiging te maken. Zolang de Duitsers zich niet overgeven, weet men begot niet, of er al dan niet nog V-bommen op Antwerpen gaan vallen. De echte terugkeer begint pas in de derde week van april 1945. Op 2 mei 1945 heropenden de Antwerpse scholen.
Vriendschappen voor het leven
PB: Het begint met angst voor oorlog en bommen. Antwerpse kinderen komen wenend én velen zonder hun ouders in West-Vlaanderen toe. Dan wordt het geleidelijk aan lente, komt er continuïteit in de huisvesting, komt er continuïteit in het onderwijs. Het leven gaat door, vriendschapsbanden worden gesmeed. Dit alles gaat over in een soort vakantiegevoel, zeker voor de jonge kinderen en eindigt dan in vriendschappen voor het leven.
Veel mensen van onze huidige generatie West-Vlaamse tachtigers, hebben vandaag de dag, nog altijd een connectie met Antwerpen, door het ‘simpele’ feit, dat zij ergens tussen hun 7de en hun 18de levensjaar, vrienden worden met Antwerpse geëvacueerden van dezelfde leeftijd.
BRU: Een geluk bij een ongeluk of hoe oorlogsomstandigheden en bij uitbreiding ontbering, veelal mensen dichterbij elkaar brengt, eerder dan ze van elkaar te laten vervreemden?
PB: Zo zou je het inderdaad kunnen stellen. Want zo zes maanden lang, ver weg van je ouders, je familie, sluit je vriendschappen die voor het leven zijn. In veel gevallen staan die vriendschappen nergens op papier beschreven, maar krijgen die vooral vorm, door het met elkaar praten, door samen dezelfde dingen mee te maken … Dat is waarom ik ook veel belang hecht aan mondeling erfgoed, want het is niet omdat het nergens beschreven staat, dat het er nooit is geweest.
BRU: Kan je zo voor de vuist weg enkele van die dankuitingen benoemen?
PB: Het geboortekaartje van zijn oudste zoon Bruno, dat vader Hendrik (Rik) De Wever en zijn echtgenote, in 1960 aan de Kortrijkse familie Verpoort sturen, is daar een mooi voorbeeld van.
Leerlingen van Antwerpse scholen sturen dankkaarten richting West-Vlaanderen, gaan die soms ook letterlijk aan de West-Vlaamse schoolpoorten afgeven.
Wie over dit verhaal meer wil vernemen en auteur Patrick Buyse daarover zelf aan het woord wil horen, is altijd welkom op één van de ‘Weg van ’t stad’ boekvoorstellingen. Nog tot 6 december 2023. Alle informatie vind je hier. (BRU/RH)